Collecties van universiteiten en hogescholen bevatten unieke getuigenissen van wetenschappelijke, educatieve, culturele of maatschappelijke veranderingen. Deze lijst beschrijft zeldzame en bijzondere stukken en (deel)verzamelingen van het Vlaamse academisch erfgoed. Sommige zijn bijzonder als relevante schakel of ijkpunt in de ontwikkeling van de wetenschappen, de technologie of de kunsten op nationaal of internationaal vlak. Andere stukken of verzamelingen herinneren aan prominente personen of aan gebeurtenissen uit de cultuur of wetenschapsbeoefening.
De stukken in deze lijst weerspiegelen de verscheidenheid van het onderzoek en het onderwijs aan de universiteiten en hogescholen. Zo omvat de lijst bijvoorbeeld zowel briefwisselingen van internationale wetenschappers als studentenwerken van belangrijke Belgische kunstenaars.
Tot de lijst behoren:
- De verzameling Joseph Plateau
- De bioscoopschijf van Duboscq
- De kurken maquette van het Pantheon door Chichi
- Kunstwerken van de Prix de Rome
- Verzameling gipsen afgietsels
- Etnografische verzameling uit Sub-Saharaans Afrika
- Etnografica uit Oceanië, de Amerika’s en Indonesië
- Verzameling dialectopnames
- De EMS Synthi 100
- Historische elektrische motoren
- Verzameling robots
- Typeverzameling plantkunde (VUB)
- Typeverzameling plantkunde (UGent)
- Typeverzameling nematoden
- Het herbarium van J. J. Linden
- Peperomia Reference Collection
- Skelet van de Groenlandse walvis
- De coelacanth en de Amerikaanse trekduif
- De Tasmaanse buidelwolf en de Javaanse lelkievit
- Experimenteel behandelde walvisskeletten
- Verzameling vaatafgietsels
- Gemonteerd skelet van een ruiter te paard
- De verzameling coupes van Janet
- De verzameling Friedrich August Kekulé
- De verzameling Leo Baekeland
- De brief van Einstein aan Verschaffelt
- De Collectie Michotte
- Historische oogheelkundige instrumenten
- Verzameling (Gallo-)Romeinse instrumenten
De verzameling Joseph Plateau
Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen,
Universiteit Gent

Een schijf met afbeeldingen voor een fenakistiscoop uit het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen
De fysicus Joseph Plateau (1801-1883) staat bekend als de voorvader van de cinema. Dat heeft hij te danken aan zijn onderzoek en vooral aan zijn uitvinding van de fenakistiscoop.
Plateaus fenakistiscoop is het eerste apparaat dat de illusie van een bewegend beeld opwekt. Het wordt in de handel gebracht en wordt een gewild entertainmentproduct in de filmloze 19e eeuw.
Hoe de fenakistiscoop werkt, kom je te weten in een uitzending van het radioprogramma De bende van Einstein (Radio 1, duur: 8 min.). Het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen van de Universiteit Gent bewaart originele prototypes en schijven voor de ontwikkeling van de fenakistiscoop.
Het museum heeft daarnaast de eerste anorthoscopen. Deze uitvinding van Plateau lijkt op de fenakistiscoop, maar geeft een vervormd beeld weer in plaats van de illusie van beweging.
Plateau is in de eerste plaats een wetenschapper en is niet geïnteresseerd in het commerciële succes van zijn uitvindingen. Na zijn doctoraat aan de universiteit in Luik, wordt hij hoogleraar aan de Gentse universiteit. Voor zijn lessen fysica gebruikte hij zijn ‘Cabinet de physique’, een soort kabinet met demonstratie-instrumenten. Deze instrumenten bevinden zich ook in Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen.
Voorts bezit het museum Plateaus briefwisseling en de instrumenten waarmee hij zijn onderzoek deed naar visuele waarneming, meetkundige plaatsen, oppervlaktespanning en hydrodynamica.
Meer informatie over Plateau en zijn onderzoek en uitvindingen vind je op de website van het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen.
↑Top
De bioscoopschijf van Jules Duboscq
Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen,
Universiteit Gent
In het midden van de 19e eeuw is de Fransman Jules Duboscq een succesvol zakenman. Hij doet gouden zaken door toestellen voor visueel entertainment te verkopen, zoals de fenakistiscoop van Plateau. Duboscq is echter ook uitvinder.
Duboscq bedenkt een kruising tussen de fenakistiscoop en de stereoscoop (een toestel waarmee je een afbeelding in drie dimensies ziet). Dit levert in 1852 de ‘bioscope’ op, het eerste toestel dat de illusie van een bewegend driedimensionaal beeld opwekt.
Duboscq voorziet zijn toestel van een schijf met foto’s, in tegenstelling tot de getekende prenten van de fenakistiscoop. Foto’s zijn in de 19e eeuw duur om te maken en de ‘bioscope’ gaat enkel tegen hoge prijzen.
Duboscqs uitvinding draait uit op een commerciële flop. Daarom blijft er nu geen enkel onderdeel meer van over, op één uitzondering na. Het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen van de Universiteit Gent bezit als enige ter wereld een schijf met stereofoto’s voor de ‘bioscope’ van Duboscq.
↑Top
De kurken maquette van het Pantheon door Antonio Chichi
Archeologische verzamelingen, Universiteit Gent
Wereldwijd zijn er slechts 3 exemplaren van bewaard. 1 daarvan bevindt zich in de Archeologische verzamelingen van de Universiteit Gent: een maquette van het Pantheon in Rome, door Antonio Chichi.
De Italiaan Antonio Chichi (1743-1816) was een gerenommeerd maker van kurken maquettes. Chichi maakte verschillende antieke gebouwen uit Rome na. Hij beeldde ze af in de staat waarin ze in zijn tijd verkeerden.
De maquettes werden als souvenir aan vermogende toeristen verkocht of dienden als studiemateriaal. Het kurken Pantheon kan dan ook worden geopend om de gedetailleerde binnenkant te bekijken.
Vermoedelijk is het 18e-eeuwse Pantheon in Gent beland door een schenking van Willem I der Nederlanden. Onder zijn bewind – toen België en Nederland nog één waren – werd de Gentse universiteit opgericht. Bij de oprichting legde hij bovendien bij wet vast dat rijksuniversiteiten studiecollecties moesten aanleggen.
In 2014 werd de kurken maquette van het Pantheon erkend als topstuk van de Vlaamse Gemeenschap.
↑Top
Kunstwerken van de Prix de Rome
Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen,
AP Hogeschool (AUHA)
In 1819 sticht koning Willem I der Nederlanden een Grand Prix of Grote Prijs voor beeldende kunsten. De wedstrijd is bedoeld voor beloftevolle kunstenaars in opleiding. Hun werk wordt streng beoordeeld en de besten winnen een verblijf in Italië. Daar kunnen ze hun artistieke opleiding vervolledigen.
De Grand Prix wordt later de Prix de Rome genoemd. De laatste Prix de Rome wordt in 1920 georganiseerd. Sommige van de studenten die de prijs in de wacht slepen, zijn later bekende kunstenaars geworden. Antoine Wiertz, Xavier Mellery, Jef Lambeaux, Jean Delville en Joe English zijn een aantal van de namen die zich laureaat mogen noemen.
De Prix de Rome is een nationale aangelegenheid. De Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen is vanaf het begin betrokken bij de organisatie ervan. Daarom bevinden de schilderijen, beeldhouwwerken en gravures van de laureaten zich nog steeds in de Academie, die nu onderdeel is van de AP Hogeschool.
De kunstwerken gunnen een blik op het studentenwerk van bekende en minder bekende Belgische kunstenaars. Daarnaast is de verzameling van de Prix de Rome een belangrijke getuige van de opvattingen van het academisch kunstonderwijs in de 19e en vroege 20e eeuw.
↑Top
Verzameling gipsen afgietsels
Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen,
AP Hogeschool (AUHA)
Op het einde van de 18e eeuw begon men op grote schaal klassieke beeldhouwwerken af te gieten in gips. Via deze kopieën konden musea aan hun bezoekers bekende werken tonen uit het buitenland. Academies vonden hierin geschikt studiemateriaal voor kunstenaars in opleiding.
Deze ‘gipsgekte’ duurde tot het begin van de 20e eeuw. Niet enkel originelen werden afgegoten, ook gipsen kopieën werden op hun beurt gekopieerd. Hierdoor hebben heel wat Europese kunstinstituten verzamelingen met afgietsels.
De Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen (AP Hogeschool) heeft nog een uitgebreide verzameling. Hierin bevinden zich gipsafgietsels die rechtstreeks afkomstig zijn van de originelen, zoals de friezen van het Parthenon. De verzameling vertegenwoordigt werken uit de Oudheid, de middeleeuwen en de renaissance.
Naast kopieën van klassieke beeldhouwwerken, bezit de Antwerpse Academie gipsafgietsels van 19e-eeuwse kunstenaars. Deze zijn rechtstreeks afkomstig van de originele mallen waarmee de kunstenaars hun beelden afgoten. Belangrijke binnen- en buitenlandse kunstenaars als Constantin Meunier (1831-1905) of Auguste Rodin (1840-1917) zijn vertegenwoordigd. Ook hun werk werd gebruikt als studiemateriaal.
↑Top
Etnografische verzameling uit Sub-Saharaans Afrika
Etnografische Verzamelingen van de Universiteit Gent

Frans Olbrechts en ‘slangenmeisjes’ (dansers) van de Dan, 1938 (© Collectie archief P. J. Vandenhoute)
Frans Olbrechts (1899-1958) is dan wel weinig bekend, zijn belang voor de antropologie en de studie van Afrikaanse kunst is niet te onderschatten.
Olbrechts studeert en doctoreert als germanist in Leuven. Zijn verdere carrière speelt zich af in de etnografie, waarover hij les geeft aan Columbia University (New York) en de Gentse universiteit. Olbrechts interesse gaat vooral uit naar de cultuur van Noord-Amerikaanse indianen en later naar Afrikaanse kunst.
Een van Olbrechts’ belangrijkste verdiensten is de expeditie naar Ivoorkust in 1938-39. Samen met zijn leerlingen Pieter Jan Vandenhoute en Albert Maesen bestudeert hij ter plekke de kunst van de Dan en de Senufo. Dit is de eerste keer dat niet-westerse kunst in zijn context wordt onderzocht.
Olbrechts is in zijn tijd een progressieve geest. De kunstvoorwerpen van de Dan en de Senufo benadert hij als volwaardige kunst. Daarnaast geeft hij verschillende vulgariserende boeken over etnografie uit in het Nederlands. Olbrechts doet dit uit de overtuiging dat de wetenschap de Vlaamse taal en cultuur kan helpen emanciperen.
De Etnografische Verzamelingen van de Universiteit Gent bewaren 275 voorwerpen uit de Ivoorkustexpeditie. Daaronder bevinden zich ook zeldzame en unieke stukken uit de Afrikaanse kunst ten zuiden van de Sahara.
Meer informatie over Frans Olbrechts en zijn onderzoek vind je op UGentMemorie.
↑Top
Etnografica uit Oceanië, de Amerika’s en Indonesië
Etnografische Verzamelingen van de Universiteit Gent
De Etnografische Verzamelingen van de Universiteit Gent bezitten naast de verzameling Afrikaanse kunst die Frans Olbrechts meebracht ook zeldzame stukken uit andere werelddelen.
De Etnografische Verzamelingen begonnen in de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden als een verzameling voorwerpen uit Indonesië. Bijzondere stukken verworven in deze periode zijn hindoeïstische beeldhouwwerken en rituele kledij.
De andere bijzondere stukken weerspiegelen de interesses van de latere beheerders. Hiertoe behoren precolumbiaanse sculpturen en rituele voorwerpen uit Guatemala. Tot de bijzondere stukken uit Noord-Amerika behoren oude weefkunst en met hoogstaand snijwerk versierde gebruiksvoorwerpen.
Door aankopen bij Duitse musea, bezit de verzameling maskers en andere versierde voorwerpen en sculpturen uit Melanesië en Papoea-Nieuw-Guinea. Een opvallend stuk hiervan is een 19e-eeuws Dudulmasker uit Nieuw-Ierland. De haartooi van dit masker is gemaakt van spons of bies. Andere exemplaren ontbreken dit goed bewaarde materiaal. Een ander masker, uit de Solomonseilanden, is het enige van 4 gekende maskers dat niet in Berlijn wordt bewaard.
Meer informatie over de activiteiten vind je op de website van de Etnografische Verzamelingen van de Universiteit Gent.
↑Top
Verzameling dialectopnames
Collectie dialectologie, Universiteitsarchief, Universiteit Gent
In de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw gingen onderzoekers van de Universiteit Gent op pad om dialecten in Vlaanderen op te nemen. In elk dorp kozen de onderzoekers mensen waarmee een gesprek werd gevoerd over verschillende onderwerpen.
Alle provincies in Vlaanderen, Zeeland en Frans-Vlaanderen werden aangedaan. Vooral Oost- en West-Vlaanderen zijn goed vertegenwoordigd.
Het resultaat waren 750 dialectopnames. Het veldwerk van Professor Vanacker en de vakgroep Nederlandse Taalkunde leverde een belangrijke bron op voor dialectonderzoek. Bovendien is het een opmerkelijk tijdsdocument.
Gedigitaliseerde opnames kan je beluisteren op de website van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten.
↑Top
De EMS Synthi 100
Instituut voor Psychoacoustica en Elektronische Muziek,
Universiteit Gent
In 1971 werd de analoge synthesizer EMS Synthi 100 op de markt gebracht. Tot de vroege jaren 80 bouwde het bedrijf Electronic Music Studios Ltd. slechts 29 stuks van deze grote synthesizer.
Wereldwijd zijn er slechts 5 originele exemplaren van de EMS Synthi 100 die nog werken. 1 daarvan bevindt zich aan het Instituut voor Psychoacoustica en Elektronische Muziek (IPEM) van de Universiteit Gent.
Het IPEM werd opgericht als een samenwerking tussen de Gentse universiteit en de toenmalige BRT. De bedoeling was om onderzoekers en muziekproducenten samen te brengen om de overstap naar elektronische muziekproductie te maken. Tijdens deze samenwerking werd de EMS Synthi 100 aangekocht, het enige exemplaar in België.
Het toestel werd fel begeerd om zijn specifieke klanken en de technische mogelijkheden. De EMS Synthi 100 aan de UGent werd daarom gebruikt voor de jingles van verschillende radio- en televisieprogramma’s.
↑Top
Historische elektrische motoren
Vakgroep Elektrotechniek en Energietechniek,
Vrije Universiteit Brussel
Voor onderwijs en onderzoek in de ingenieurswetenschappen zijn machines nodig. Meestal worden deze afgedankt wanneer ze niet meer werken of te gedateerd zijn.
Soms blijven er echter exemplaren bewaard, zoals aan de vakgroep Elektrotechniek en Energietechniek (ETEC) van de Vrije Universiteit Brussel.
Het gaat over een gelijkstroomgenerator van de Duitse firma Schuckert en een gelijkstroommotor, beide uit de jaren 80 van de 19e eeuw. Daarnaast bezit de vakgroep stukken uit de vroege 20e eeuw: een gelijkstroommotor van A. Gérard-Courbevoie en een wisselstroomrepulsiemotor van Julius Kalb & Co.
Hoewel deze stukken niet langer worden gebruikt in het onderwijs, kunnen ze nog steeds in werking worden gebracht.
↑Top
Verzameling robots
Robotics & Multibody Mechanics Research Group,
Vrije Universiteit Brussel
Aan de Vrije Universiteit Brussel worden robots ontwikkeld voor vernieuwende toepassingen ten dienste van de mens. De Robotics & Multibody Research Group doet meer bepaald onderzoek naar de interactie tussen mensen en robots.
Het onderzoek kan gaan over cognitieve interactie, zoals bij de sociale robot Probo. De manier waarop je omgaat met Probo bepaalt welke emoties hij toont met zijn gezicht. Trek je bijvoorbeeld aan zijn slurf, dan zal Probo eerst verbaasd en dan boos kijken.
Sociale robots worden ingezet in therapieën. Zo wordt onderzocht of therapeuten met de hulp van Probo kinderen met autismespectrumstoornissen kunnen leren omgaan met bepaalde sociale situaties.
Andere robots dienen voor onderzoek naar fysieke interactie met mensen. Met behulp van onder andere kunstmatige spieren kunnen deze robots zich voortbewegen zoals mensen. De volgende stap is om dergelijke robots in te zetten in therapieën voor mensen die moeilijkheden hebben met bewegen.
Wanneer het onderzoek met een robot afgelopen is, worden de onderdelen hergebruikt in nieuwe robots. Soms krijgt de robot van de vakgroep echter een speciale plaats als erfgoed, zoals de tweebenige Lucy.
Meer informatie vind je op de websites van Probo en van Lucy.
↑Top
Typeverzameling plantkunde
Herbarium, Laboratorium voor Algemene Plantkunde en Natuurbeheer,
Vrije Universiteit Brussel
Het herbarium van de Vrije Universiteit Brussel (VUB) is grotendeels de verdienste van Em. Prof. dr. J.J. Symoens en zijn medewerkers. Dankzij expedities en ruil werden verschillende typestukken onderdeel van het herbarium. Zo omvat het holotypes en isotypes van plantensoorten uit Centraal Afrika.
Een ‘type’ in de plantkunde is een exemplaar van een plantensoort waar de naam van de soort aan wordt verbonden. Een type is nodig voor de identificatie van planten. Het laat immers toe om ondubbelzinnig de namen van plantensoorten te koppelen aan echte exemplaren. In principe bestaat een plantensoort niet voor de wetenschap als er geen type van bestaat.
Het holotype is een exemplaar dat wordt gebruikt wanneer een plantensoort voor de eerste keer wordt beschreven. Een isotype is een exemplaar dat een dubbel is van een holotype.
Het herbarium van de VUB is opgenomen in de Index Herbariorum (referentie BRVU). Een overzicht van holo- en isotypes vind je in de databank Global Plants.
↑Top
Typeverzameling plantkunde
Plantentuin, Universiteit Gent
De Plantentuin van de Universiteit Gent bezit een herbarium van circa 400.000 stukken uit verschillende werelddelen. Het gaat om planten, mossen, wieren en fungi (zwammen) die gedroogd zijn of bewaard worden in vloeistof of met silicagel. In dit omvangrijk herbarium bevinden zich meer dan 500 typestukken.
Het herbarium van de Plantentuin is onder andere gespecialiseerd in zeewieren en peperomia’s. Van deze laatste plantenfamilie bezit de Plantentuin ook de grootste levende verzameling ter wereld. Bepaalde typestukken uit het herbarium zijn verzameld door Jean Jules Linden.
Het herbarium van de Plantentuin is opgenomen in de Index Herbariorum (referentie GENT). Enkele holo- en isotypes uit dit herbarium vind je terug in de databank Global Plants.
↑Top
Typecollectie nematoden
Museum voor Dierkunde, Universiteit Gent
Ook in de dierkunde gebruiken wetenschappers typestukken om namen van diersoorten aan te verbinden. Onder de circa 4200 preparaten van nematoden in het Museum voor Dierkunde van de Universiteit Gent bevinden zich ook typestukken.
Nematoden of rondwormen komen bijna overal voor. Er bestaan duizenden soorten van deze ongewervelden. Omdat ze zo klein zijn, bewaart het Museum voor Dierkunde ze in preparaten die onder een microscoop kunnen worden gelegd.
Sommige nematoden spelen een rol in ziekten bij planten en dieren. Onderzoek naar deze wezens is daarom bijvoorbeeld belangrijk voor de landbouw. De erkende typestukken in het Museum voor Dierkunde dragen bij tot dergelijk onderzoek.
↑Top
Het herbarium van Jean Jules Linden
Plantentuin, Universiteit Gent

Jean Jules Linden (1817-1898)
Dat we vandaag orchideeën en andere exotische planten kunnen kopen in de winkel, is grotendeels te danken aan Jean Jules Linden (1817-1898). Linden is geboren in Luxemburg en studeert aan de Université Libre de Bruxelles.
In 1835 zoekt de Belgische overheid ontdekkingsreizigers om tropische gebieden in Latijns-Amerika te verkennen. De jonge Linden dient zich aan en er volgen expedities naar Brazilië, Cuba en Mexico. Samen met anderen verzamelt hij er planten en dieren. Later gaat Linden onder andere op ontdekkingsreis in Venezuela en Colombia.
In Europa begint Linden een succesvolle handel in exotische planten. Zijn onderneming vestigt zich in Brussel en richt een filiaal op in Gent. Linden doorloopt in zijn wetenschappelijke, commerciële en zelfs diplomatieke loopbaan een internationaal traject. Dit weerspiegelt zich in het herbarium dat hij bijhoudt van planten uit verschillende landen.
Het herbarium zelf is wereldwijd verspreid geraakt over verschillende instituten. De Plantentuin van de Universiteit Gent beheert circa 3000 stukken uit Lindens oorspronkelijke verzameling. De databank Global Plants probeert op digitale wijze zijn herbarium bijeen te brengen.
Meer informatie over Jean Linden vind je op http://jeanlinden.com.
↑Top
Peperomia Reference Collection
Plantentuin, Universiteit Gent
Naast een herbarium heeft de Plantentuin van de Universiteit Gent een aanzienlijk aantal levende planten. Onder deze levende verzameling bevinden zich circa 2000 planten van het geslacht Peperomia. Deze planten vormen samen de Peperomia Reference Collection, de grootste verzameling peperomia’s ter wereld.
Het geslacht Peperomia telt in totaal ongeveer 1600 soorten, die in het wild enkel in (sub)tropische gebieden voorkomen. Gecultiveerde peperomia’s duiken vaak op als kamerplant.
De Plantentuin verkrijgt de peperomia’s van andere instellingen of verzamelt ze in het land van herkomst. Net zoals de andere levende planten dienen ze voor onderzoek en onderwijs. Levende planten bieden de mogelijkheid om eigenschappen te onderzoeken die men niet bij herbariumstukken kan waarnemen.
Met circa 700 soorten is de Peperomia Reference Collection een ijkpunt voor genetisch, morfologisch en ander onderzoek naar dit plantengeslacht.
↑Top
Skelet van de Groenlandse walvis
Museum voor Dierkunde, KU Leuven

Het skelet van de Groenlandse walvis in het Museum voor Dierkunde (KU Leuven)
De collectie van het Museum voor Dierkunde vindt haar oorsprong in de 19e eeuw. Voor een deel is ze het werk van Pierre-Joseph Van Beneden (1809-1894). Maar liefst 58 jaar lang is hij professor in Leuven en directeur van het museum, dat een periode zijn naam draagt.
Een van de aanwinsten van Van Beneden voor het museum is het zeldzame skelet van een Groendlandse walvis (Balaena mysticetus). Hij bouwt een hele verzameling waterzoogdieren op die op gelijke voet staat met deze van grote buitenlandse musea.
Van Beneden geldt in de 19e eeuw als een voornaam bioloog. Hij levert belangrijke bijdragen aan de studie van parasieten en zeedieren.
Van Beneden, en vele wetenschappers met hem, is er van overtuigd dat een dier- of plantensoort een onveranderlijk iets was. De natuur kent volgens hem een vaste orde die opgelegd is door God. Hoewel hij collega’s zoals Charles Darwin respecteert, weigert Pierre-Joseph Van Beneden het idee te aanvaarden dat soorten evolueren.
Anders is de mening van zijn zoon Edouard Van Beneden, later professor in de biologie aan de Universiteit van Luik. Edouard wordt een van de voornaamste voorstanders van Darwins evolutietheorie in België.
De collectie van Pierre-Joseph Van Beneden leed grote schade tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Groenlandse walvis was de enige walvis die het bombardement overleefde.
Meer informatie op de website van het Museum voor Dierkunde.
↑Top
De coelacanth en de Amerikaanse trekduif
Museum voor Dierkunde, KU Leuven

De coelacanth uit het Museum voor Dierkunde (KU Leuven)
Tussen de skeletten, dieren op sterkwater en opgezette dieren in het Leuvense Museum voor Dierkunde bevinden zich twee bijzondere exemplaren. Het ene dier is al uitgestorven, het andere werd voor miljoenen jaren uitgestorven gewaand.
Aan het begin van de 19e eeuw vlogen nog miljarden exemplaren rond in Noord-Amerika. Aan het begin van de 20e eeuw was de Amerikaanse trekduif (Ectopistes migratorius) echter uitgestorven. Ontbossing en vooral de vraag naar goedkoop vlees hebben deze vogelsoort uitgeroeid. Het Museum voor Dierkunde bezit een opgevuld exemplaar (een balg) van de Amerikaanse trekduif.
In dit museum vindt de bezoeker ook een coelacanth (Latimeria chalumnae) op sterkwater. De coelacanth behoort tot de kwastvinnigen, een klasse van vissen waartoe ook de longvissen behoren. Ze zijn nauwer verwant met ons dan andere klassen van vissen.
Coelacanthen waren enkel bekend van fossielen, totdat in 1939 een levend exemplaar uit de Indische Oceaan werd opgevist.
Het exemplaar in het Museum voor Dierkunde werd in 1985 gevangen tijdens een expeditie van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika. Enkele jaren later werd de coelacanth uitgeroepen tot een met uitsterven bedreigde soort. Commerciële vangst is daarom verboden en in wetenschappelijke collecties is het een zeldzaam stuk.
Meer informatie over de stukken van het Museum voor Dierkunde lees je in “Een walvis in de stad. Het Zoölogisch Museum van gisteren tot morgen“.
↑Top
De Tasmaanse buidelwolf en de Javaanse lelkievit
Museum voor Dierkunde, Universiteit Gent

De Tasmaanse buidelwolf in het Museum voor Dierkunde (UGent – © Dominick Verschelde)
Het is niet uitgesloten is dat er nog exemplaren bestaan. Toch is er geen levende Javaanse lelkievit (Vanellus macropterus) meer gezien sinds 1940. Vermoedelijk is het verdwijnen van zijn natuurlijke omgeving hiervan de oorzaak. In het Museum voor Dierkunde van de Universiteit Gent is er een opgevulde Javaanse lelkievit te bezichtigen.
In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden en ondanks de opvallende gelijkenissen, was de Tasmaanse buidelwolf (Thylacinus cynocephalus) geen wolf. Het dier was als buideldier nauwer verwant met een kangoeroe of koala.
Door zijn reputatie als pluimveemoordenaar, werd de buidelwolf intensief bejaagd. In combinatie met een mysterieuze ziekte leidde dit in de vroege 20e eeuw tot het uitsterven van de soort.
Omdat de buidelwolf zo snel uitgeroeid werd, is er weinig geweten over dit bijzondere dier. Bij gebrek aan levende buidelwolven, zijn onderzoekers toegewezen op opgezette exemplaren zoals in het Gentse Museum voor Dierkunde. Het museum bezit 1 van de 100 gekende opgevulde buidelwolven wereldwijd.
Meer informatie over Tasmaanse buidelwolven in wetenschappelijke collecties vind je in The International Thylacine Specimen Database.
↑Top
Experimenteel behandelde walvisskeletten
Museum Morfologie, Universiteit Gent
Skeletten van walvissen zijn indrukwekkend, maar moeilijk om aan een verzameling toe te voegen. Het grote probleem is de bewaring.
Walvisbotten bevatten van nature vetten. In de loop der jaren veranderen deze in vetzuren die de botten aantasten. Tenzij het skelet behandeld wordt.
Vroeger begroef men het aangespoelde dier in de grond om jaren later het skelet weer op te graven. Deze methode biedt echter niet de ideale ontvetting. Bovendien mag dit niet langer in België omwille van biologische veiligheid. In verschillende musea in de wereld zoekt men naar alternatieve manieren om walvisbotten te verwerken.
In 2009 spoelde in de haven van Antwerpen een gewone vinvis (Balaenoptera physalus) aan. Dat het tweede grootste dier ter wereld in Belgische wateren terechtkwam, is hoogst uitzonderlijk.
Om de onderkaken te bewaren, paste de vakgroep Morfologie van de Universiteit Gent een experimentele, chemische behandeling toe. De 5 meter lange onderkaken hangen nu in het Museum Morfologie. De experimentele behandeling zorgde nog niet voor een ideale ontvetting.
In 2012 spoelde de potvis Theofiel aan in Heist. Enkele botten, waaronder de onderkaak, werden door de vakgroep Morfologie op nog een andere wijze behandeld. Deze behandeling bleek veelbelovend.
Een aangespoelde jonge dwergvinvis (Balaenoptera acutorostrata) zorgde voor een andere uitdaging. Een 1 jaar oud jong bezit veel kraakbeen. Dit maakt het kwetsbaar om te behandelen. Bovendien is het moeilijk om het skelet daarna anatomisch correct te monteren.
Na een uitgebreide behandeling, lukte het met behulp van op voorhand gemaakte CT-scans om het skelet te reconstrueren. Daardoor bezit het Museum Morfologie nu ook een zeldzaam skelet van een jonge dwergvinvis.
↑Top
Verzameling vaatafgietsels
Museum Morfologie, Universiteit Gent
In de renaissance maakte Leonardo Da Vinci al met bijenwas afgietsels van lichaamsholten en holle organen van dieren. Eeuwen later experimenteerden diergeneeskundigen aan de Universiteit Gent met geavanceerdere methodes.
Aan de Gentse universiteit spuit men voor afgietsels vloeibare kunsthars in bijvoorbeeld de bloedvaten die de aanvoer naar de hersenen van een paard regelen. De hars hardt uit en het hoofd van het paard wordt in een bijtend middel ondergedompeld. De organische weefsels lossen op en een driedimensionale replica van de bloedvaten blijft over (zie op de afbeelding rechts).
Door deze techniek heeft het Museum Morfologie een verzameling van circa 500 vaatafgietsels. Deze afgietselverzameling is vrij uniek in vergelijking met andere wetenschappelijke en academische musea.
De vaatafgietsels zijn samen met andere stukken uit het Museum Morfologie opgenomen in de databank MovE.
↑Top
Gemonteerd skelet van een ruiter te paard door Jan Cools
Museum Morfologie, Universiteit Gent
In het Museum Morfologie van de Universiteit Gent bevindt zich een werk van de skelettenbouwer Jan Cools (1956-2001).
Het betreft een menselijk skelet dat gezeten is op een paardenskelet. Beide skeletten zijn bijna volledig en hebben geen extra steunpunten. Het geheel steunt enkel op de gemonteerde benen van het paard.
Een ruiter en paard die op deze manier zijn gemonteerd, getuigen van veel technische kunde. Bovendien zijn de skeletten anatomisch correct nagebouwd. De kwaliteit van de montage leverde het ereplaatsen op in internationale wedstrijden voor skelettenbouw.
Cools deed 2 maanden over de montage in 1994. Het paard stierf enkele jaren voordien op een natuurlijke dood. De ruiter is vermoedelijk samengesteld uit aangekochte onderdelen van verschillende skeletten.
De skeletten van de ruiter te paard zijn samen met andere stukken uit het Museum Morfologie opgenomen in de databank MovE.
↑Top
De verzameling coupes van Charles Janet
Laboratory for Socioecology and Social Evolution,
KU Leuven
Hoewel hij was opgeleid als ingenieur, had de Fransman Charles Janet (1849-1932) een passie voor verschillende wetenschappen. Een daarvan was van de studie van vliesvleugelen, de orde van insecten waartoe wespen, bijen en mieren behoren.
Janet maakte minuscuul dunne plakjes of coupes van insecten om onder een microscoop te leggen. Zo kon hij de anatomie in detail onderzoeken. De coupes van Janet zijn van een uitzonderlijk hoge kwaliteit voor het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw. Hoe hij ze juist maakte, is nog steeds onduidelijk. Met zijn onderzoek op basis van deze coupes, leverde Janet een belangrijke bijdrage aan de studie van de morfologie van sociale insecten.
Na de dood van Janet kwamen de coupes in verschillende handen. Onder andere de prominente bioloog Edward O. Wilson bezat een deel van de verzameling. Een deel ervan ging echter verloren door een bombardement.
Nu bevinden alle nog bekende coupes zich bij Prof. dr. Johan Billen van het Laboratory for Socioecology and Social Evolution van de KU Leuven.
Informatie over de verzameling coupes van Charles Janet vind je ook in een artikel uit de Campuskrant.
↑Top
De verzameling Friedrich August Kekulé
Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen,
Universiteit Gent

Een reconstructie van het laboratorium van Kekulé met zijn klasbord
Friedrich August Kekulé (1828-1896) was een van de belangrijkste scheikundigen uit de geschiedenis. Dat hij heeft hij onder andere te danken aan zijn ontdekking van de ringstructuur van de koolstofverbinding benzeen (C6H6). Daarmee is Kekulé meteen ook de vader van de aromatische scheikunde.
Tussen 1858 en 1867 werkt Kekulé aan de universiteit in Gent. Daar begint hij een onderwijslaboratorium, een primeur voor België. Het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen bezit het originele klasbord en tafel uit zijn laboratorium. Daarnaast heeft het museum enkele molecuulmodellen en balansen die hij heeft gebruikt.
Na zijn verblijf in Gent zet Kekulé zijn praktijklessen voort in Bonn. Maar liefst drie van zijn leerlingen winnen later de Nobelprijs voor de Scheikunde.
Meer informatie over Kekulé vind je op de website van UGentMemorie.
↑Top
De verzameling Leo Baekeland
Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen,
Universiteit Gent
De naam van Leo Hendrik Baekeland (1863-1944) is vereeuwigd in zijn bekendste uitvinding: fenolhars of bakeliet®. Daarnaast bedacht Baekeland ook het fotografisch papier Velox, waarvan hij het patent verkocht aan de Eastman Kodak Company.
Baekeland behaalde zijn doctoraat in de scheikunde aan de universiteit van zijn geboortestad Gent. Hoewel hij enkele jaren daarna emigreerde naar de Verenigde Staten, bezit de Universiteit Gent zijn correspondentie en heel wat privéfoto’s. Deze worden bewaard aan het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen.
Vlak voor het uitbreken van Wereldoorlog II, kende de Gentse universiteit Baekeland een eredoctoraat toe. Baekeland, toen een zeventiger, haalde de medaille nooit op. Daardoor bevindt ook deze zich in het Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen. Daarnaast bezit het Museum enkele van de eerste voorwerpen gemaakt van bakeliet® en andere stukken die Baekeland vervaardigde in Amerika.
Meer informatie over Baekeland vindt u op de website van UGentMemorie.
↑Top
De brief van Albert Einstein aan Jules Verschaffelt
Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen
Universiteit Gent
Jules-Emile Verschaffelt (1870-1955) was professor in de fysica aan de Université Libre de Bruxelles en de universiteit in Gent. In zijn briefwisseling bevindt zich een brief van een bekende collega: Albert Einstein (1879-1955).
In 1933 verblijft Einstein een aantal maanden in België. Ondertussen verliezen in Duitsland honderden joodse academici hun job door maatregelen van de Naziregering. Op 3 november 1933 schrijft Einstein zijn kennis Verschaffelt aan om zijn ontslagen collega’s aan een positie te helpen aan de Gentse universiteit.
Naast een opvallend tijdsdocument, is de brief bijzonder omdat Einstein er eigenhandig een tekstje aan toevoegde. Wat Einstein schreef en wat er met de joodse academici gebeurde, hoor je in een uitzending van het radioprogramma De bende van Einstein (Radio 1, duur: 6 min 59 sec).
Meer informatie over Verschaffelt vind je op UGentMemorie of in de biografie door Karel De Clerck.
↑Top
De Collectie Michotte
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, KU Leuven
Albert Michotte (1881-1965) is in het begin van de 20e eeuw een pionier in de experimentele psychologie. Hij studeert en werkt voor het grootste deel van zijn carrière in Leuven. Daar verricht hij baanbrekend onderzoek over verschillende onderwerpen, waaronder de waarneming van oorzakelijke verbanden.
Voor zijn onderzoek en lessen gebruikt Michotte uiteenlopende toestellen, zoals de ‘ophtalmotroop’ (een model van de oogspieren). Omdat hij heeft gewerkt bij vooraanstaande psychologen als Wilhelm Wundt en Oswald Külpe, leren de Leuvense studenten via hem buitenlandse ideeën en experimenten kennen.
De toestellen van Michotte zijn nu nog te bewonderen in de bibliotheek van de Leuvense faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Het gaan om ruim 200 stukken. De oorspronkelijke verzameling, die deels in Louvain-la-Neuve terecht is gekomen en deels is vernietigd, moet veel groter zijn geweest.
Meer informatie over Albert Michotte en zijn toestellen vind je op de website van de Collectie Michotte. De collectiestukken zijn ook ontsloten via de databank Erfgoedplus.be.
↑Top
Historische oogheelkundige instrumenten
Collectie oftalmologie, KU Leuven
De dienst oftalmologie (oogheelkunde) van de KU Leuven is een van de oudste ter wereld. Ze werd in 1818 opgericht onder Willem I der Nederlanden, toen de Leuvense universiteit tijdelijk een rijksuniversiteit was.
Oogheelkundigen waren nodig in de 19e eeuw, toen onze gewesten geteisterd werden door een besmettelijke oogziekte. Soldaten van Napoleon hadden deze uit Egypte meegebracht.
De collectie oftalmologie getuigt nog van deze vroege periode van de oogheelkunde aan de universiteit. Ondanks een bombardement in de Tweede Wereldoorlog zijn enkele historische instrumenten bewaard gebleven.
Hiertoe behoren het oogmodel van Perrin, dat werd gebruikt om studenten te leren oogspiegelen. Een ander stuk uit de 2e helft van de 19e eeuw is de sideroscoop van Gallemaerts. Met dit complexe instrument konden ijzerdeeltjes in ogen worden opgespoord. Uit de vroege 20e eeuw dateert de diploscoop van Rémy.
Meer informatie over de collectie oftalmologie lees je in een artikel in de Campuskrant.
↑Top
Verzameling (Gallo-)Romeinse instrumenten
Museum voor de Geschiedenis van de Geneeskunde,
Universiteit Gent

Een deel van de verzameling (Gallo-)Romeinse instrumenten van Victor Deneffe (UGent – © Universiteitsarchief)
Een van de verdiensten van Victor Deneffe (1835-1908) is zijn onderzoek in de oogheelkunde. Zijn inzet was cruciaal in de strijd tegen de plaag van oogontstekingen die België trof in de 19e eeuw.
Een andere verdienste van Deneffe is zijn grote verzameling chirurgische instrumenten uit de 1e tot de 3e eeuw. De kinderloze Deneffe liet deze collectie na aan de Gentse Universiteit, waar hij hoogleraar was.
Momenteel wordt de verzameling van Deneffe beheerd door het Museum voor de Geschiedenis van de Geneeskunde. Hieronder bevinden zich onder andere pincetten, bewaardoosjes voor oogmiddelen, instrumenten om oogoperaties uit te voeren, zagen om amputaties uit te voeren en speculums.
De bronzen instrumenten geven een beeld van de geneeskunde in de Romeinse periode. Deneffe verkreeg ze uit opgravingen in onze gewesten en in Pompei en Herculaneum (Italië). Hij liet er ook heel wat namaken door een ingehuurde technicus.
Vermoedelijk werd een deel van de authentieke (Gallo-)Romeinse instrumenten geroofd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Toch is de huidige verzameling met meer dan 700 stuks van een uitzonderlijke omvang.
Meer informatie over Victor Deneffe lees je op UGentMemorie.
↑Top
Deze lijst is niet opgevat als volledig en afgesloten. Bijzondere stukken en deelverzamelingen aan uw universiteit of hogeschool kan u melden aan het Interuniversitair Platform voor Academisch Erfgoed.